25491 |
bovenkant van het brood |
kruin:
krȳn (Q112p Voerendaal)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bōvǝkrāx (Q112p Voerendaal)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
33942 |
bovenstangen |
ogen:
ǭgǝ (Q112p Voerendaal)
|
De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49]
I-10
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braodkeeëtel (Q112p Voerendaal)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwōēsj (Q112p Voerendaal),
bròòdwoersj (Q112p Voerendaal)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
⁄t kindj is braaf (Q112p Voerendaal),
lief:
éè leef kink (Q112p Voerendaal),
zoet:
⁄t kindj is zeut (Q112p Voerendaal)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭǝk (Q112p Voerendaal)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brōͅmələ (Q112p Voerendaal)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brǭmǝlǝ (Q112p Voerendaal)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
18034 |
braken |
braken:
braken (Q112p Voerendaal),
kotsen:
kotse (Q112p Voerendaal),
spijen:
sjpuuje (Q112p Voerendaal)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|