e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluit (geldstuk) duit: Van Dale: duit, 1. oude koperen munt, het achtste deel van een stuiver.  døjət (Voort) kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)] III-3-1
kluit aarde kloot: kluǝt (Voort), klot: klǫt (Voort) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knecht, algemeen knecht: knɛx (Voort) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen pitsen: pitsen (Voort), pitsə (Voort) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitsen (Voort) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneuzen blutsen: blətsə (Voort) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knie knie: knij (Voort), knɛj (Voort) knie [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieholte vouw: vaaə (Voort) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
kniezen kniezen: kni.zə (Voort), niet content: ze leve nie content (Voort), op alles iet weten: hee weet op alles iet (Voort) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)] III-1-4
knijpen pitsen: pitsen (Voort, ... ), pitsə (Voort) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2