e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vorsen

Overzicht

Gevonden: 1250
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjoelbak schuifbak: schuiëfbak (Vorsen) het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)] III-3-2
sla, algemeen salade: slōͅət (Vorsen) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: bont ɛn blou gəhout (Vorsen), slaan: bont ɛn blou gəslaogə (Vorsen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slachten doden: dȳjǝ (Vorsen  [(ouder)]  ) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slank smal: smal (Vorsen) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slecht gekleed persoon voddenman: voddeman (Vorsen) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] III-1-3
slecht gesneden hengst piet: pei̯t (Vorsen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slechte speler kweddelaar: kwedelèer (Vorsen) een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)] III-3-2
sleepcultivator, veertandeg sleper: slęi̯pǝr (Vorsen) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleeën sleen: sléeën (Vorsen) met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)] III-3-2