| 33321 |
grond waarop de boerderij staat |
goed:
gōt (Q113c Vrusschemig)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
| 25142 |
guur, kil en schraal weer |
schuiderig (weer):
cf du. schaudern huiveren
schoederig weër (Q113c Vrusschemig)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 17748 |
haar |
haar:
hoar (Q113c Vrusschemig)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17574 |
haarscheiding |
schei:
de schej (Q113c Vrusschemig)
|
scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17581 |
haarwrong |
kuif:
der koef (Q113c Vrusschemig)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelklots:
hagelklöts (Q113c Vrusschemig),
hagelsteen:
hagelsjting (Q113c Vrusschemig)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 17627 |
hals |
haus:
hoas (Q113c Vrusschemig)
|
hals [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17659 |
hand |
hand:
hànk (Q113c Vrusschemig)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17660 |
handen (spotnamen) |
jatten:
jatte (Q113c Vrusschemig),
knoken:
kneuk (Q113c Vrusschemig),
poten:
puët (Q113c Vrusschemig)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 32872 |
handvatten |
armen:
ęrm (Q113c Vrusschemig)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|