e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vrusschemig

Overzicht

Gevonden: 384

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hard waaien hel winden: hèl winge (Vrusschemig) hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] III-4-4
havik havik: havik (Vrusschemig) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
heggenmus heggenmus: hekkemusj (Vrusschemig) heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
herfstdraden vamen: veeëm (Vrusschemig) herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)] III-4-4
heup heup: heup (Vrusschemig) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
hiel hak: hàk (Vrusschemig), vers: väeš (Vrusschemig) hak (hiel) [DC 01 (1931)] III-1-1
hik hik: der hik (Vrusschemig) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hoepel reep: reep (Vrusschemig) Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] III-3-2
hoesten hoesten: hooste (Vrusschemig), kuchen: kuche (Vrusschemig) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hondenhok hondshut: honkshut (Vrusschemig) hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1