21178 |
boot(je) |
boot(je):
boot (Q117a Waubach)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
telder (Q117a Waubach)
|
bord
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
bordure (Q117a Waubach)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
27335 |
boren |
boren:
bōǝrǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|
20563 |
borrel |
schnaps-je:
schnäpske (Q117a Waubach)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrele (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
brobbelen:
broebbele (Q117a Waubach),
krallen:
kralle (Q117a Waubach),
opwellen:
öfwelle (Q117a Waubach),
wellen:
welle (Q117a Waubach)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
glaasje:
gleske (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
schopje:
klein glaasje
šøͅpkə (Q117a Waubach)
|
drinkglas [RND] || glaasje || jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borstkas:
broskas (Q117a Waubach)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
beustel (Q117a Waubach),
bøštǝl (Q117a Waubach),
stropop:
sjtreupop (Q117a Waubach)
|
borstel [DC 15 (1947)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
II-10, III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
strohaar:
sjtruu hōār (Q117a Waubach)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|