31344 |
aftekenmal |
mal:
mal (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249] || Model in hout of karton van een onderdeel van kar of wagen. De wagenmaker heeft meestal mallen van berries, rongen, asblokken en bakonderdelen in zijn bezit voor elk kar- en wagentype dat hij maakt. Ook voor de segmenten van de velgen zijn meestal mallen voorhanden (Theuwissen, pag. 288-290). [N G, 19]
II-11, II-12
|
25740 |
aftrekken |
laten doorsijpelen:
lǭtǝ dūrsipǝlǝ (L289p Weert)
|
De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39]
II-2
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
kruiden:
krui̯ǝ (L289p Weert),
plukken:
plø̜kǝ (L289p Weert)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitdraaien:
ut˱drɛi̯ǝ (L289p Weert)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
21383 |
aftroggelen |
afstropen:
aafstruipe (L289p Weert),
aftroggelen:
aaftroggele (L289p Weert),
afzetten:
aafzette (L289p Weert)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftuigen:
āftȳgǝ (L289p Weert)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruzelen:
ruûzele (L289p Weert),
vallen:
vallen (L289p Weert)
|
afvallen v bladeren enz. || afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
afwas:
āfwas (L289p Weert)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
afwasborstel:
aafwasbörstel (L289p Weert),
afwasborsteltje:
afwasbörstelke (L289p Weert),
siemesop:
sī.məsoͅp (L289p Weert),
sopsieme:
soͅpsī.mə (L289p Weert)
|
afwasborstel || Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
āfwasə (L289p Weert)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|