22851 |
fuik |
fuik:
fōēk (L289p Weert)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30056 |
fundament |
fondament:
fǫ.ndǝmę.nt (L289p Weert),
fǫndǝmɛnt (L289p Weert),
fundament:
føndamęnt (L289p Weert),
fundering:
føndēreŋ (L289p Weert)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
fundament:
fundament (L289p Weert)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
sleuven graven:
slø̄vǝ grāvǝ (L289p Weert)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
24149 |
fuut |
keizer:
keizer (L289p Weert, ...
L289p Weert),
satijnduiker:
satienduuker (L289p Weert),
satijnduiker (L289p Weert)
|
fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
goan (L289p Weert)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
afgaan:
aafgoan (L289p Weert),
zich leggen:
də wééndj léktj zich (L289p Weert),
zich ligke (L289p Weert)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L289p Weert),
murw:
mörf (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
rieggaater (L289p Weert),
rieggater (L289p Weert)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabardin (L289p Weert)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|