e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gek bram?: bram (Weert), gek: gek (Weert), niet erg fris: neet ereg fris (Weert), niet erg vers: neet ereg vörs (Weert), niet goed wijs: neet good wiees (Weert) gek (bijvoeglijk nmw.) || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)] III-1-4
gek persoon flabbes: flabbes (zn.) (Weert), flap: flap (zn.) (Weert), gadenpaap: gaajepaap (zn.) (Weert), geelis: geelis (zn.) (Weert) gek || komiek, zot dwaas || komiek, zot, dwaas III-1-4
gekheid maken flauwekul maken: flauwekül make (Weert), kuiten: kuite (Weert) gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] III-1-4
gekneusd gebutst: gebutstj (Weert) beursch (de peer is ~) [SGV (1914)] III-2-3
geknield zitten knielen: kneele (Weert), op de knien zitten: oppe kni-je zitte (Weert), oppe kni-jje zitte (Weert) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geknipt werk opgelegde voeg: op˲gǝlax˱djǝ vux (Weert), snijwerk: sne.jwęrǝk (Weert), sniwɛrǝk (Weert) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
geknotte wilg soets: soe⁄ts (Weert), soêts (Weert), wijdensoets: weeje soeëts (Weert) de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || knotwilg III-4-3
gekraagde roodstaart gekraagd roodstaartje: gekraagd rôôdstértje (Weert), roodstaartje: rôêtstèrtje (Weert), steennachtegaal: steinnachtegaal (Weert), wijntemper: wiêntêmper (Weert) gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] || tapuit, gekraagde roodstaart III-4-1
gekruld haar krulhaar: krolhoar (Weert), krullen: krölle (Weert), krullenhaar: krolle haor (Weert), krôlle haor (Weert), slag in het haar: slieg inne haor (Weert) gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1
geld centen: cente (Weert), ich bin mn cente kwīēt (Weert), geld: geldj (Weert), xaelt (Weert), klamotten: Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.  klamotte (Weert), pegelanten: pegulante (Weert), vgl. Weerlands Wb.2 (pag. 271): peêgel, gulden; peegel, ijzeren pen in draaitol.  peegellânte (Weert), pegels: pegels (Weert), pietermannen: pietermanne (Weert), poen: poen (Weert, ... ), schrammen?: schöm (Weert), spie: Van Dale: II. spie, 5. (Barg., volkst.) cent; -(coll.) geld, duiten.  spie (Weert) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1