18165 |
genezen |
beter:
baeter (L289p Weert),
erbovenop:
d`r boeeven op (L289p Weert),
genezen:
genaeze (L289p Weert)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
content zijn:
contint zeen (L289p Weert),
plezier:
plezier (L289p Weert)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachtgoed:
paxt˲gōt (L289p Weert),
pachthof:
pɛxthǭf (L289p Weert)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
geraimtje (L289p Weert),
geraomdje (L289p Weert),
geraomtje (L289p Weert),
gerämdje (L289p Weert),
gerêmdje (L289p Weert)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
vaardig:
vierig (L289p Weert),
vieërig (L289p Weert)
|
gereed || gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
schrabber:
sxrabǝr (L289p Weert)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|
29055 |
geren |
geren:
girǝ (L289p Weert),
uitgeren:
ūtgērǝ (L289p Weert)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
beetje:
bitje (L289p Weert),
enkele:
inkel (L289p Weert),
paar:
paar (L289p Weert)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zōr mɛlk (L289p Weert)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte paling:
geruikdje paoling (L289p Weert),
paling:
poaling (L289p Weert)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|