17675 |
(met) stevige benen |
stevige benen:
mit stevige bein (L289p Weert),
stevige poten:
stie.vige puuj (L289p Weert),
stevige stampers:
stievige stampers (L289p Weert)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
sneeuwschijter:
wit as unne snie‧jschie‧ter (L289p Weert)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
boeke (L289p Weert),
bokke (L289p Weert),
bukke (L289p Weert),
bôkke (L289p Weert),
zich bôkke (L289p Weert)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
braslepke (L289p Weert),
doupkledje (L289p Weert, ...
L289p Weert),
doupklèdje (L289p Weert),
doupmuts (L289p Weert),
doupmötske (L289p Weert),
duipdook (L289p Weert),
duipkleid (L289p Weert),
duipmötske (L289p Weert),
duupdook (L289p Weert),
luier (L289p Weert, ...
L289p Weert),
navelbandje (L289p Weert),
navelbendje (L289p Weert, ...
L289p Weert),
pisdook (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
rouwmöts (L289p Weert, ...
L289p Weert),
slabbertje (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
sluier (L289p Weert),
sluijers (L289p Weert),
windjel (L289p Weert),
zeiverlepke (L289p Weert)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamfieest (L289p Weert),
naamsdaag (L289p Weert),
bange, een ~:
de bange (L289p Weert),
bonte, een ~:
de bo‧nt (L289p Weert),
corbul:
[eig. Spaans voor raaf, vgl. Fr. corbeau]
Corbu‧l (L289p Weert),
diepe, een ~:
de deepe (L289p Weert),
goede, een ~:
de gooje (L289p Weert),
ivan de verschrikkelijke:
Iwan de Verschrikkelijke (L289p Weert),
kilo:
de kilo (L289p Weert),
meek:
bij centje steken
meek (L289p Weert),
nul-vijf:
de 05 (L289p Weert),
patroon:
petroeen veere (L289p Weert),
ziene pətroen viere (L289p Weert),
patroon vieren:
petroeen veere (L289p Weert),
ziene pətroen viere (L289p Weert),
patroondag:
petroeendaag (L289p Weert),
veel:
veel (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
warse:
de Werse (L289p Weert),
weinig:
weinig (L289p Weert),
{ja}:
ja (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
{nee}:
neen (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
De voornaamste plaats in bepaalde spelen [heek]. [N 88 (1982)] || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, wat is dan de frekwentie? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Kent U hiervoor benamingen die: afgeleid zijn van het ringnummer: ja of nee? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
falie (L289p Weert, ...
L289p Weert),
Vgl. Fr. faille.
faalie (L289p Weert),
voile (fr.):
voeël (L289p Weert)
|
falie [SGV (1914)] || hoofddoek van zwarte stof van 2m. lang en 1m. breed met aan de smalle einden franjes. De doek werd over het hoofd gedragen bij rouw en begrafenis en reikte wel tot op de voeten. || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jasje:
jeske (L289p Weert)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
wijde winterjas
kezak (L289p Weert)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavekje:
vestje
kasjeveikske (L289p Weert)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: gebreide borstrok
liefke (L289p Weert),
betekenis: katoenen overrok met kant
liefke (L289p Weert)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|