e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met volle zeilen rond in de top: rǫnt˱ en dǝn tǫp (Weert), rǫnt˱ en ǝ tǫp (Weert), vier in de top: vēr en ǝ tǫp (Weert), zeil in de top: zęjl en ǝ tǫp (Weert) Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.] II-3
met vollen eggen vollen laten: vǫlǝ lǭtǝ (Weert) Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.] I-2
met vuur spelen vinken: Ook: vûnke/fûnkele.  vînke (Weert), Sub fûnkele.  vînke (Weert), vonkelen: Ook: vûnke/vînke.  fûnkele (Weert), Sub vînke.  fûnkele (Weert), vonken: Sub fûnkele.  vûnke (Weert), Sub vînke.  vûnke (Weert) Met lucifers of vuur spelen. || Met vuur spelen, bv. bij St. Maartensvuur. III-3-2
metaalbeugelzaag ijzerzeeg: īzǝrzē̜x (Weert) Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.] II-11
metalen broeibak kuip: kȳ.p (Weert) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metalen deel van de mathaak pik: pek (Weert) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
metalen lager baan met metaallager: baan met metaallager (Weert), lager: lāgǝr (Weert) Lager van metaal waarop de hals van de molenas draait. [N O, 29b] II-3
metalen scheplepel schepper: sxø̜pǝr (Weert), teil: tęi̯l (Weert) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metalen tongetjes bramen: brǭmǝ(n) (Weert) De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3
metalen uiteinde van een schoenveter puntje: puntje (Weert), rijgpunt: riegpuntje (Weert) metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3