25149 |
onbewolkt |
blauwe lucht:
blauw locht (L289p Weert),
klaar:
klaor (L289p Weert, ...
L289p Weert),
kloar (L289p Weert),
klaar als de dag:
kloar ès den daag (L289p Weert),
klare lucht:
kloar locht (L289p Weert),
licht:
leecht (L289p Weert),
open lucht:
oupe locht (L289p Weert)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || klaar, helder [ZND 01 (1922)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederreve (L289p Weert),
begaden:
begaaje (L289p Weert),
verkloten:
verkloeete (L289p Weert),
verpongelen:
verpongele (L289p Weert)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
pongelen:
pongele (L289p Weert),
rommel:
rommel (L289p Weert),
rotzooi:
rotzooi (L289p Weert)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34608 |
onderbak |
onderbak:
oŋǝrbak (L289p Weert)
|
Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86]
I-13
|
18584 |
onderbroek |
onderboks:
ôngerbóks (L289p Weert)
|
onderbroek
III-1-3
|
24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
± WLD
voot (L289p Weert)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
lijnwaad:
lievendj (L289p Weert),
ondergoed:
ongergood (L289p Weert, ...
L289p Weert),
ôngergoot (L289p Weert)
|
ondergoed || ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
(de ondergrond] ploegen:
plōgǝ (L289p Weert),
breken:
brę̄kǝ (L289p Weert)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
breker:
brē̜kǝr (L289p Weert),
ondergronder:
oŋǝrgrondǝr (L289p Weert),
wroeter:
vrø̄tǝr (L289p Weert)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
21579 |
onderhandelen |
aan de gang zijn:
aanne gang zee‧n (L289p Weert),
handelen:
handele (L289p Weert)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|