20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
snieë paeperkook
paeperkook (L289p Weert),
Verklw. paeperkukske Deze werd veel cadeau gegeven als men op kraamvisite ging. Peperkoek bevordert de ontlasting
paeperkook (L289p Weert)
|
peperkoek || snee ontbijtkoek
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
omspaden:
ømspājǝ (L289p Weert),
zuiver maken:
zȳvǝr mākǝ (L289p Weert)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
breken:
brē̜kǝ (L289p Weert),
in (de) winning brengen:
en weneŋ breŋǝ (L289p Weert),
in gebruik nemen:
en gǝbrūk nēmǝ (L289p Weert)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
heiploeg:
hęi̯[ploeg] (L289p Weert)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|
23941 |
onthoudingsdag |
magere dag:
maageren daag (L289p Weert),
vrijdag:
vriedag (L289p Weert)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aafgoan (L289p Weert),
bouten:
boute (L289p Weert),
een bruine pater draaien:
unne broene pater dreije (L289p Weert),
een bruine pater maken:
unne broene pater maake (L289p Weert),
een nagel uit de rug halen:
unne nieegel oette rök haale (L289p Weert),
kakken:
kakke (L289p Weert),
naar achter gaan:
noa achter goan (L289p Weert),
naar het huisje gaan:
noa t huuske goan (L289p Weert),
schijten:
schieete (L289p Weert),
zich gaan uitdrukken:
zich goan oetdrökke (L289p Weert)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
29024 |
ontnaaid |
los:
los (L289p Weert)
|
Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28]
II-7
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontstaeking (L289p Weert),
verzwering:
verzwaering (L289p Weert)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
het nat:
’t naat (L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
buure (L289p Weert)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|