e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peer, soorten appelpeer: appelvormige inmaakpeer (bergamotte dhiver)  appelpaer (Weert), ijzelpeer: iêselpaer (Weert), juttepeer: sappige peer, die men niet kan bewaren  juttepaer (Weert), keutelpeer: kuuëtelpaer (Weert), peer: paer (Weert), paere (pl) (Weert), putpeer: stond naast de turfput  pötpaer (Weert), smoutpeer: smaôtpaer (Weert), sokkerpeer: sappig en zoet  sókkerpaer (Weert) herenpeer || juttepeer || peer || peer, soort I-7
peetoom peetoom: paetoeëm (Weert), pietoo-em (Weert), pieëtoeëm (Weert), pêtoeëme (Weert), peter: pieter (Weert), peteren: petere (Weert, ... ), pieetere (Weert, ... ), pieëtere (Weert), cf. WNT s.v. "peteren (I)"1) peter, doopvader; cf. Weertlands Wb. s.v. "pieëtere"; = peter  pieëtere (Weert, ... ), peteroom: peteroim (Weert), pèteroome (Weert), cf. Roukens, p. 306 "Patin-Pate  pèteroome (Weert) de peter [de paat] [N 96D (1989)] || peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peter, peetoom III-2-2
peettante meter: mieter (Weert), peet: paet (Weert, ... ), peet (Weert, ... ), cf. WNT s.v. "peet"c. "doopmoeder, peetmoeder, meter"; cf. Weertlands Wb. s.v. "paet"; = meter: "paet en pieëter"= meter en peter  pêt (Weert, ... ), paet en pieëter: meter en peter  paet (Weert), peettante: piettante (Weert), pêttante (Weert), petetant: pètetant (Weert), vgl. met benaming "petemoe  pètetant (Weert) de meter [joaën] [N 96D (1989)] || meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || meter bij dopen van een kind || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
peg klompenpin: klōmpǝpe.n (Weert) Houten pennetje waarmee het zoolbeslag onder het loopvlak van de klomp wordt vastgezet. In Weert (L 289) en omgeving werd voor het maken van de peggen hout gebruikt dat hondshout (hoŋshǫwt) of hondkersenhout (hoŋkø̜rsǝhǫwt) werd genoemd. In Gennep (L 164) en omgeving was het onder de benaming klompenpinnenhout (klōmpǝpenǝhōlt) bekend. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12
pekdraad pekdraad: pę̄kdrǭt (Weert) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pekel pekel: pēkǝl (Weert) De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] II-1
pekelkuip kuip: kȳp (Weert), tob: tǫb (Weert) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1
penbalk pinbalk: penbalǝk (Weert) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
pendule lateiklok: leteiklok (Weert), pendule: pedule (Weert), schouwklok: schouwklok (Weert) Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)] III-2-1
penis lul: lûl (Weert, ... ), mannetje: menneke (Weert), piemel: peemel (Weert), piemel (Weert), pisje: piske (Weert), pisseman: pissemân (Weert), pisserd: pissert (Weert) [N 10c (1995)]mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1