e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
puber aankomend maagdje: aankaomentj maechtje (Weert), aanspanner: cf. VD D.-N. s.v. Anspinnen II 0.1. zich ontspinnen = zich ontwikkelen, ontstaan, groeien  aanspenner (Weert), halfwas: hallefwas (Weert), jong: jong (Weert), kuiken: kuuk (Weert, ... ), maagdje: maegdje (Weert) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber (vr.) || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding pudding: pölling (Weert), Verklw. pödingske  pödding (Weert) pudding III-2-3
puimsteen puimsteen: pȳmstęjn (Weert) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes brobbels: brobbels (Weert), bultjes: böltjes (Weert), puistjes: puuĕsjes (Weert), puusjes (Weert), zweren: zwaire (Weert) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: plover (Weert), pullover (Weert) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punt van het blad van de zeis punt: pønt (Weert) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punt, stip punt: punt (Weert), puntje: pöntje (Weert), tikje: tikske (Weert) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)] III-4-4
puntbeitel puntbeitel: pønt˱bęjtǝl (Weert) Puntige, smalle beitel, die wordt gebruikt bij het bewerken van harde metalen. [N 33, 111] II-11
punthamertje tegelhamertje: tēgǝlhē̜mǝrkǝ (Weert) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntmuts muts: möts (Weert), puntmuts: puntmöts (Weert) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3