20311 |
puber |
aankomend maagdje:
aankaomentj maechtje (L289p Weert),
aanspanner:
cf. VD D.-N. s.v. Anspinnen II 0.1. zich ontspinnen = zich ontwikkelen, ontstaan, groeien
aanspenner (L289p Weert),
halfwas:
hallefwas (L289p Weert),
jong:
jong (L289p Weert),
kuiken:
kuuk (L289p Weert, ...
L289p Weert),
maagdje:
maegdje (L289p Weert)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber (vr.) || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
pölling (L289p Weert),
Verklw. pödingske
pödding (L289p Weert)
|
pudding
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pȳmstęjn (L289p Weert)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brobbels (L289p Weert),
bultjes:
böltjes (L289p Weert),
puistjes:
puuĕsjes (L289p Weert),
puusjes (L289p Weert),
zweren:
zwaire (L289p Weert)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
plover (L289p Weert),
pullover (L289p Weert)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pønt (L289p Weert)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
punt:
punt (L289p Weert),
puntje:
pöntje (L289p Weert),
tikje:
tikske (L289p Weert)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
31312 |
puntbeitel |
puntbeitel:
pønt˱bęjtǝl (L289p Weert)
|
Puntige, smalle beitel, die wordt gebruikt bij het bewerken van harde metalen. [N 33, 111]
II-11
|
29959 |
punthamertje |
tegelhamertje:
tēgǝlhē̜mǝrkǝ (L289p Weert)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
18615 |
puntmuts |
muts:
möts (L289p Weert),
puntmuts:
puntmöts (L289p Weert)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|