33583 |
rotten, van fruit |
verfrunselen:
± WLD
verfronsele (L289p Weert),
verschrumpelen:
verschrûmpele (L289p Weert)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] || verschrompelen
I-7
|
20244 |
rouw |
rouw:
De mannen droegen ten teken van rouwe een rouwband (zie ald.) en de vrouwen waren één jaar in het zwart gekleed bij de dood van hun echtgenoot
roûw (L289p Weert)
|
rouw
III-2-2
|
24066 |
rouw dragen |
in de rouw zijn:
innen rouw zeen (L289p Weert)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20426 |
rouwband |
rouwband:
roûwbânt (L289p Weert)
|
rouwband
III-2-2
|
20421 |
rouwbrief |
doodsbrief:
doee_tsbreef (L289p Weert),
doeedsbreef (L289p Weert),
doeëtsbreef (L289p Weert),
rouwbrief:
rou^wbree^f (L289p Weert),
roûwbreêf (L289p Weert)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)] || rouwbrief || rouwbrief, doodsbericht || Rouwbrief.
III-2-2, III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
krâns (L289p Weert)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
rouwmöts (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20446 |
rouwsluier |
voile:
voeel (L289p Weert)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
sluier:
sluier (L289p Weert),
sluijer (L289p Weert),
voile-tje:
vuulke (L289p Weert)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)] || rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rǫwvǝ (L289p Weert)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|