e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trechter trechter: trechter (Weert) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Weert) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede traptrede: traptraej (Weert), traptrē̜j (Weert), trede: trē̜j (Weert), tręi̯ (Weert), (mv)  tręi̯ǝr (Weert), treder: trē̜jǝr (Weert) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7, II-9, III-2-1
treiteren hevelen: hieëvele (Weert), jensen: jênse (Weert), judassen: judasse (Weert), pesten: peste (Weert), plagen: plaoge (Weert), ploage (Weert), stieren: stiere (Weert), tergen: tagge (Weert), transeneren: transeneere (Weert), Of staat er "trauseniere"?  transeniere (Weert), treiteren: traetere (Weert), trètere (Weert), vervelen: vervaele (Weert) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || treiteren, sarren || vervelen, pesten III-1-4
treiterkop nijperd: nieperd (Weert) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4
trek, eetlust goesting: goesting (Weert, ... ), zin: zin (Weert) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekbalk trekbalk: trękbalǝk (Weert) De balk aan de koning van de rosmolen waaraan het paard gespannen wordt. In Q 9 was dit gewoonlijk een nog van de schors voorziene boomstam. [N D, 30] II-3
trekgatensteen gatensteen: gātǝstęjn (Weert) Molensteen met een gatenscherpsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛgatenscherpselɛ.' [N O, 17i] II-3
trekhaken, -ogen haamhaken: hāmhø̜̄k (Weert), trekhaken: trękhø̜̄k (Weert) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica monica: minica (Weert), trekmonica: trèkmoeneka (Weert) harmonica [SGV (1914)] || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2