e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitmaken wie mag beginnen aftellen: aaftélle (Weert), uitleggen: ierst oet legge (Weert) Aftellen, door n aftelversje bepalen wie t eerste mocht beginnen bij kinderspelen. || Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitneembaar frontje chemisetje (<fr.): [vgl. Fr. chemisette]  chemisetje (Weert), plastron (fr.): plastron (Weert) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen noden: neuje (Weert), nuuje (Weert) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] || uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri het lijf uit: ǝt līf ūt (Weert) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11
uitschelden uitschelden: oetscheldje (Weert), uitschobben: WNT: sub uits- (...) uitschobbeeren, uitschelden.  oetschóbbe (Weert), uitsliepen: Van Dale: uitsliepen, bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen sliep uit, sliep uit.  oetslieepe (Weert) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || uitschelden III-3-1
uitschieten aanslaan: ānslõ̜n (Weert), uitlopen: utlǫwpǝ (Weert), ūtlǫwpǝ (Weert) De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25] II-12
uitslaan afschrijven: āfsxrīvǝ (Weert) Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a] II-12
uitslag vertonend brandig: brɛnjex (Weert) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepuit doen: slie.p oe.t dôôn (Weert), slie:p oet doo:n (Weert), slie‧p oet doon (Weert), uitsliepen: oetsliepe (Weert) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitsluitsel uitbindel: oetbingel (Weert), uitsluitsel: oetsloe‧tsel (Weert) een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1