18002 |
verkleumd |
bevroren:
bevroere (L289p Weert),
stijf:
stie:fkaod (L289p Weert),
stīēf (L289p Weert),
verstijfd:
verstiefdj (L289p Weert),
verstieftj (L289p Weert)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17739 |
verkleumen |
doof:
b.v. douf vingers (L289p Weert)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28948 |
verknippen, versnijden |
verknippen:
vø̜rknepǝ (L289p Weert)
|
Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW]
II-7
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich been verkaodj (L289p Weert),
verkôudj (L289p Weert),
verkouden:
ik ben verkouden (L289p Weert)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich heb een kaoj te pakke (L289p Weert),
ich heə n kaoj oppe borst (L289p Weert),
ik heb een kou te pakken (L289p Weert),
verkoudheid:
ik heb een verkoudheid opgelopen (L289p Weert)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
26289 |
verkrappen |
meer laten werken:
mir lǭtǝ węrǝkǝ (L289p Weert),
versteken:
vǝrstę̄kǝ (L289p Weert)
|
Het aantal kammen van het aswiel vergroten om de stenen sneller te laten lopen. Daardoor verandert de steek, de afstand tussen de kammen of staven onderling. Zie ook de lemmata ɛop steek zettenɛ en ɛop steek staanɛ.' [N O, 11q]
II-3
|
21685 |
verkwanselen |
verkwanselen:
verkwansele (L289p Weert, ...
L289p Weert),
verpatsen:
verpatse (L289p Weert),
versjachelen:
versjachele (L289p Weert)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
doordraaien:
doeerdreije (L289p Weert)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afprijzen:
aafprieze (L289p Weert),
afzetten:
aafzette (L289p Weert),
laten vallen:
loate valle (L289p Weert)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
bleu (L289p Weert),
blêû (L289p Weert),
schouw:
(meer voor dieren gebruikt).
schoow (L289p Weert),
verlegen:
verlaege (L289p Weert, ...
L289p Weert),
verlaige (L289p Weert),
verlèège (L289p Weert, ...
L289p Weert),
verléége (L289p Weert, ...
L289p Weert),
vurlei.ge (L289p Weert)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|