e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vonderbalk, pasbrug vondelbalk: vo.ndǝlbalǝk (Weert), vonder: vo.ndǝr (Weert) De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22] II-3
vonderbout vondelbout: vǫndǝlbǫwt (Weert) De bout waarmee de pasbrug scharnierend aan de ezel is bevestigd. [N O, 23j] II-3
vonk vonk: voͅ.ŋk (Weert), vonkje: vunske (Weert) Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] || vonk III-2-1
voogd momber: momber (Weert), moômer (Weert) iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd III-2-2
voor de gek houden betoepen: betoepe (Weert), kloten: kloeete (Weert), kullen: kulle (Weert), pakken: pakke (Weert), verneuken: vernuuke (Weert), voor de gek houden: vòr gek hoaje (Weert) bedotten, voor de gek houden || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] III-1-4
voorbalk achterbalk: axtǝrbalǝk (Weert) De basisbalk van het voorkeuvelens. De voorbalk heeft dezelfde functie als de stefelbalk aan de andere kant van de molen voor het achterkeuvelens. Zie ook afb. 16. [N O, 45c] II-3
voorbidden voorbeden: vuuerbaeje (Weert), vuurbaeje (Weert) Voorbidden. [N 96B (1989)] III-3-3
voorbodem dek: dɛk (Weert) De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92] II-2
voorde, doorwaadbare plaats doorloop: doerloup (Weert), voorde: voort (Weert) de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)] III-4-4
voordeur huisdeur: hūǝs˱dȳr (Weert) Deur die aan de straatzijde toegang geeft tot het huis. [N 55, 24a; L 12, 5; monogr.; Vld.] II-9