24319 |
hagedis |
ektis:
door intellectuelen: hagedis
abdis (Q078p Wellen),
ook in ZND 01u, 168
abdis (Q078p Wellen)
|
hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hachele (Q078p Wellen)
|
hagelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagel:
hàxəl (Q078p Wellen),
hagelkoren:
hōͅgəlkoərəs (Q078p Wellen),
hagelsteen:
hachelstèen (Q078p Wellen)
|
hagelsteen [ZND 01 (1922)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
hachelsteen (Q078p Wellen),
hogəlsty(3)̄n (Q078p Wellen)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
(grêle).
hachel (Q078p Wellen),
(petit plomb).
hâgel (Q078p Wellen)
|
hagel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hā.gǝ (Q078p Wellen),
hōgǝ (Q078p Wellen),
hǭgǝ (Q078p Wellen)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
bietenkrebber:
bęi̯tǝkrɛbǝr (Q078p Wellen),
hak:
hak (Q078p Wellen),
krebber:
krębǝr (Q078p Wellen),
krɛbǝr (Q078p Wellen),
pollevie:
pǫlǝvi (Q078p Wellen),
vers:
vās (Q078p Wellen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
pollevie:
het ijzer in den vorm van een hoefijzer onder den hiel van een schoen geplaatst
pollevie (Q078p Wellen),
pollevij:
Soort lopen, b.v. de kinderen - in de weide.
polleviënen (Q078p Wellen),
vers:
de va.s (Q078p Wellen),
de vas (Q078p Wellen),
vaas (Q078p Wellen),
vâ-s (Q078p Wellen)
|
hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vɛ̄.s (Q078p Wellen)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
hakla:
haklǭ (Q078p Wellen)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|