18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
doue (Q078p Wellen),
douwe (Q078p Wellen),
pitsen:
pitse (Q078p Wellen),
pitsə (Q078p Wellen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
bleutse (Q078p Wellen),
blütse (Q078p Wellen)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
knuppels:
knø̜pǝls (Q078p Wellen)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
22410 |
knibbelen |
mikado:
mikado (Q078p Wellen)
|
het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kne.ij (Q078p Wellen),
knè (Q078p Wellen),
knèj (Q078p Wellen),
knê (Q078p Wellen),
knɛ:i (Q078p Wellen)
|
knie [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knejbant (Q078p Wellen),
knieënband:
knē̜ǝbant (Q078p Wellen)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
17678 |
knieholte |
vouw:
vaa (Q078p Wellen)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
bronken:
broenke (Q078p Wellen),
ezelen:
hiə is altət an t e.zələn (Q078p Wellen),
klagen:
... altijd aan t klâôge (Q078p Wellen),
kniezen:
knieze (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
pruttelen:
pruttele (Q078p Wellen)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen),
pitsen (Q078p Wellen),
pitsə (Q078p Wellen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
kadester:
kadesteë (Q078p Wellen),
klits:
klits (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
klitsa (Q078p Wellen),
, /
klitse (Q078p Wellen),
Klitsen (Q078p Wellen),
maai:
, /
mieje (Q078p Wellen),
Miejen (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || [steen of glas; dikker dan de klits] [SND (2006)] || [van aarde] [SND (2006)] || Kleine knikker uit gebakken aarde. [ZND m] || Kleiner Murmel. || Knikker. [ZND 01 (1922)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|