e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Widooie

Overzicht

Gevonden: 327

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hersenen hosse: hiösse (Widooie) de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heten heten: heeten (Widooie) heeten [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling mijtje: mętšǝ (Widooie) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: hoop (Widooie) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: wā ⁄n heugde (Widooie) wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hinkelen hinken: hîn-kê (Widooie) Hinkelen. III-3-2
hinniken briezen, briesen: brīzǝ (Widooie) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoeden van koeien hoeden: hyjǝ (Widooie), hȳǝn (Widooie) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef klomp: klo.mp (Widooie), klomp (Widooie) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoek (tussen twee lijnen) hoek: een hoek (Widooie) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4