33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (K361p Zolder)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterhand:
axtǝrhānt (K361p Zolder)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
34100 |
achterklauw |
klos:
klus (K361p Zolder)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (K361p Zolder)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
domband:
dǫmbant (K361p Zolder)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
áchterste (K361p Zolder),
gat:
gao.t (K361p Zolder),
kont:
kó.nt (K361p Zolder),
poep:
Typisch voor vrouwen.
poe.p (K361p Zolder),
poeper:
Uitdr. da sal oere poeper voeere.
pōē.per (K361p Zolder)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (K361p Zolder),
hup-terug:
hyp tryx (K361p Zolder)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hōǝn (K361p Zolder),
slaan:
sluǫn (K361p Zolder)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
22251 |
achtervlucht |
achterkant:
á.chterka.nt (K361p Zolder),
achtervlucht:
Gië likt in d -, doeë maa.kt en vé.ltsmák ò nóch prèè.s.
á.chtervlucht (K361p Zolder)
|
(Duiven) de liefhebbers van de achterkant, van wie de duiven een langere afstand vliegen dan de gemiddelde. || [(Duiven) de liefhebbers van de achterkant, van wie de duiven een langere afstand vliegen dan de gemiddelde].
III-3-2
|
34584 |
achterwand |
achterschoft:
axtǝrsxǫft (K361p Zolder),
hoofd:
hȳt (K361p Zolder),
hoofdbred:
høbrēi̯ǝt (K361p Zolder),
schoft:
sxoft (K361p Zolder),
schoftplank:
sxǫftplaŋk (K361p Zolder)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|