e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knie knie: knej (Zonhoven), knäi (Zonhoven), knɛ.ij (Zonhoven), knɛj (Zonhoven) knie [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieholte hees: hiestə va zə bin (Zonhoven), vouw: het vain van t bien (Zonhoven), vān van t bin (Zonhoven) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knielbankje bankje: t benske (Zonhoven), knielbankje: knielbenkske (Zonhoven) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Zonhoven), knielen (Zonhoven) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kussen: t kussen (Zonhoven) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen grommelen: hie es altejət a͂nt groməln (Zonhoven), kniezen: kni.zən (Zonhoven), moteren: hie es altejət a͂nt mowətərn (Zonhoven), mōətərə (Zonhoven) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)] III-1-4
knijpen pitsen: petse (Zonhoven), petsə (Zonhoven, ... ), peͅtsən (Zonhoven), pitsen (Zonhoven) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knikkebenen doorzakken: doorzakken (Zonhoven) Met doorknikkende knieën lopen (kwakke(le)n, knikken, doorzakken). [N 109 (2001)] III-1-2
knikker klits: Z. ook o. knikker, (1). - Vgl. pag. 230: knikker: knikker 1. z.o. klits 1, *klitser-, *klitsen-, kogel 2, koning 2, *maai1, schieter-schieten.  klits (Zonhoven), klitser: [zelden]  klitsər (Zonhoven), Sub klits, (1): ook klitser.  klitser (Zonhoven), klitsmaai: Cfr. maai.  klitsmaəj (Zonhoven), Z. ook o. knikker, (1).  klitsmao.ëj (Zonhoven), maai: beͅ mājə spēln (Zonhoven), klitsen met de mao.iën (Zonhoven), maai (Zonhoven), maaien (Zonhoven), mōͅwəj (Zonhoven), , /  mao.ëjen (Zonhoven), maoi (Zonhoven), ne Glazen maai.  māəj (Zonhoven), Sub *maai.  bè de mao.ëje spee.ële (Zonhoven), Z. ook o. knikker, (1). - Vgl. pag. 230: knikker: knikker 1. z.o. klits 1, *klitser-, *klitsen-, kogel 2, koning 2, *maai1, schieter-schieten.  mao.ëj (Zonhoven), scheut: Houdt uwe scheut te goei vast inuw handen.  sch"t (Zonhoven) *Klitser: Iemand die met knikkers schiet; (zelden) Knikker. || *Klitsmaai: 1. Knikker. || *Klitsmaai: Knikker. || *Maai: Knikker. || / [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || I. Maai: Knikker. || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Klits: **1. Knikker van gebakken aarde, kalk of steen. || knikker [SND (2006)] || Knikker van gebakken aarde, kalk of steen. || Knikker. [ZND 01 (1922)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || Knikkeren. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Scheut: *2. Stuk waarmee men schram schiet. III-3-2
knikkeren bet de maaien spelen: Sub *maai.  bè de mao.ëje spee.ële (Zonhoven), bet maaien spelen: beͅ mājə spēln (Zonhoven), klitsen: Hij klitst nog met zijnen nagel.  klitsə (Zonhoven), vgl. pag. 230: knikkeren, z.o. *klitsen.  klitse (Zonhoven), met de maaien klitsen: klitsen met de mao.iën (Zonhoven) *Klitsen: Knikkeren, met de **klitsen spelen. || *Klitsen: Knikkeren. || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikkeren. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2