19292 |
treiteren |
judassen:
imant jy(3)̄ədasən (Q001p Zonhoven),
juudasse (Q001p Zonhoven),
jŭŭdàssə (Q001p Zonhoven),
koeioneren:
iəmant kujənērn (Q001p Zonhoven),
kujənērn (Q001p Zonhoven),
cf. VD en Het Groene Boekje; dus met één n
kŏĕjjənéərn (Q001p Zonhoven),
kreiten:
cf. VD s.v. "kreiten"= treiteren
kree.te (Q001p Zonhoven),
plagen:
imant ploəgə (Q001p Zonhoven),
iəmant pluoͅgə (Q001p Zonhoven),
ploogen (Q001p Zonhoven),
plowəgən (Q001p Zonhoven),
pluogə (Q001p Zonhoven),
plòòëge (Q001p Zonhoven),
plôogə (Q001p Zonhoven),
rakken:
cf. "rakker"(deugniet)
rákke (Q001p Zonhoven),
rakkeren:
cf. "rakker"(deugniet)
rákkere (Q001p Zonhoven),
rikrakken:
rikrákke (Q001p Zonhoven),
tempteren:
témteeëre (Q001p Zonhoven),
tergen:
térrege (Q001p Zonhoven),
térrəgə (Q001p Zonhoven),
treiteren:
iəmant trēͅtərn (Q001p Zonhoven),
trēͅtərn (Q001p Zonhoven),
truteren (Q001p Zonhoven),
tréétərn (Q001p Zonhoven)
|
geniepig plagen, treiteren || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)] || plagen || plagen, treiteren || sarren, plagen || tergen || treiteren || treiteren, pesten
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
judas:
juudas (Q001p Zonhoven)
|
kweller, plager
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
eet:
ijet (Q001p Zonhoven),
goesting:
goesting (Q001p Zonhoven),
goesting voor te eten:
gusteŋ vør tijetn (Q001p Zonhoven),
honger:
hoŋer (Q001p Zonhoven)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
buizen:
bǫu̯zǝ (Q001p Zonhoven),
%%enkelvoud%%
bǫu̯s (Q001p Zonhoven),
haamhaken:
hāmhiǝk (Q001p Zonhoven),
haken:
hēk (Q001p Zonhoven)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
accordeon:
Eerder: harmonika.
akordɛjon (Q001p Zonhoven),
nieuw
akordion (Q001p Zonhoven),
harmonica:
harmōēnika (Q001p Zonhoven),
harmunəka (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. **trekorgel -orgel-.
(h)ermōē.ënieká (Q001p Zonhoven),
monica:
moenika (Q001p Zonhoven),
mōēwənəka (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. **trekorgel -orgel-.
mōē.ënieká (Q001p Zonhoven),
trekorgel:
Ss. sub trekken.
trèkörregel (Q001p Zonhoven),
trekzak:
Ss. sub trekken.
trèkzák (Q001p Zonhoven)
|
**Trekorgel, harmonica. || **Trekzak, harmonica. || Accordeon. || Harmonica. || Harmonika. || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trèkən (Q001p Zonhoven)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
30690 |
trekrei |
lat:
lat (Q001p Zonhoven)
|
Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.]
II-9
|
34589 |
trekschei |
eerste schei:
īǝstǝ sxēi̯ (Q001p Zonhoven),
hachtschei:
hāxsxē̜i̯ (Q001p Zonhoven)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
32832 |
trektrouw, trekstok aan de handrol |
stek:
stɛk (Q001p Zonhoven)
|
De oude handrol werd voortgetrokken aan een touw, dat op twee plaatsen aan het raam werd vastgemaakt; om gemakkelijker te kunnen trekken knoopte men het touw van voren aan een trekknuppel vast. De latere handrol is voorzien van een met het raam verbonden vaste trekstok of -stang, die van voren een dwarshout, kruk of handgreep heeft. [JG 1a; N 11A, 186b]
I-2
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kǫrt˲ziǝx (Q001p Zonhoven)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|