e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de grond vasttreden, aanstampen aantreden: ǫǝntrē̜ǝ (Zonhoven), treden: trē.ǝ (Zonhoven), trē̜ǝ (Zonhoven), trīǝ (Zonhoven) In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2
de helft vragen geef mich de helft: de twee puntjes staan telkens onder de e  gië meX te hëləXt (Zonhoven), ieder de helft: ièder de heligt (Zonhoven), lang mich de helft: la meX tə heləXt (Zonhoven) Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)] III-3-2
de hoogkar doen achteroverslaan opstoten: opstūǝtǝ (Zonhoven) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de kaarsen aansteken aandoen: aandoen (Zonhoven), kaarsen oandoen (Zonhoven), aansteken: kaarsen aonstèken (Zonhoven) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven uitdoen: kaarsen oatdoen (Zonhoven), ouwetdoen (Zonhoven) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen heffen: heffen (Zonhoven), Rijnl. abheben 1, d.  höffe (Zonhoven), uittrekken: óó.ëttrèkke (Zonhoven) Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] || Heffen: 2. Afnemen (van de kaarten). || Uittrekken: *2. Uitdr. in het kaartsp.: Kaarten afheffen uit het middelste deel van het spel. III-3-2
de kaarten ronddelen delen: delen (Zonhoven), Wië mòt dee.ële? Wie moet ronddelen?  dee.ële (Zonhoven), geven: geven (Zonhoven), gië.ve (Zonhoven), ronddelen: We zullen nog eens ronddelen en dan scheiden we uit.  rondèələ (Zonhoven) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] || Delen: *3. De kaarten geven. || Geven: 3. (Kaartsp.) De kaarten ronddelen. || Ronddelen: *(Kaartsp.) Iedereen laten delen. III-3-2
de kaarten schudden ondereenschieten: de kaote goet oneriejesXiejetn (Zonhoven), onderschieten: de kaorte goet onersXiejetn (Zonhoven), Z. ook o. schudden, (2).  ónnerschīē.ëte (Zonhoven), ondersteken: ondersteken (Zonhoven), Kaarten ondersteken.  onərstè.əkə (Zonhoven), Kil. Ondersteken de caerten j. onderschieten, Lb. Id. ondersteken.  ónnerstië.ke (Zonhoven), schieten: De kao.rt schie.ëte: De kaarten schudden. Z. ook o. schudden, (2).  schīē.ëte (Zonhoven), schoffelen: Z. ook o. schudden, (2).  schuffele (Zonhoven), schudden: schudden (Zonhoven), Schöt (d)ij kao.rt ns: Schud die kaarten even.  schöd`de (Zonhoven) Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || II. Ondersteken. || Onderschieten: *2. (Kaartsp.) Kaarten schudden. || Ondersteken: **2. (Kaartsp.) Kaarten schuddeen, wassen. || Schieten: *4. Speelkaarten schudden. || Schoffelen2: Speelkaarten schudden. || Schudden, 2. Schoffelen (van de kaarten). || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken brodden: Vgl. Zonhoven Wb., pag. 64: **brodden, brödde, oneerlijk, vals handelen, inz. bij het spel. VD broddelen knoeien, slecht, slordig werken; WNT brodden knoeien, bederven; Kil. brodden inepte operari; R. bruiden.  bruiden (Zonhoven), steken: steken (Zonhoven), stië.ke (Zonhoven), Sub steken.  de kaarten steken (Zonhoven) **[De kaarten steken]. || De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] || Steken: **3. (Kaartsp.) a. De kaarten zó in de stok verdelen, dat men zelf de goede kaarten krijgt. III-3-2
de kelder uitgraven (de) kelder uitgraven: dǝ kalǝr ǭ(ǝ)t˲grāvǝ (Zonhoven) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9