32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǫǝntrē̜ǝ (Q001p Zonhoven),
treden:
trē.ǝ (Q001p Zonhoven),
trē̜ǝ (Q001p Zonhoven),
trīǝ (Q001p Zonhoven)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22772 |
de helft vragen |
geef mich de helft:
de twee puntjes staan telkens onder de e
gië meX te hëləXt (Q001p Zonhoven),
ieder de helft:
ièder de heligt (Q001p Zonhoven),
lang mich de helft:
la meX tə heləXt (Q001p Zonhoven)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstūǝtǝ (Q001p Zonhoven)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aandoen:
aandoen (Q001p Zonhoven),
kaarsen oandoen (Q001p Zonhoven),
aansteken:
kaarsen aonstèken (Q001p Zonhoven)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
kaarsen oatdoen (Q001p Zonhoven),
ouwetdoen (Q001p Zonhoven)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
heffen (Q001p Zonhoven),
Rijnl. abheben 1, d.
höffe (Q001p Zonhoven),
uittrekken:
óó.ëttrèkke (Q001p Zonhoven)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] || Heffen: 2. Afnemen (van de kaarten). || Uittrekken: *2. Uitdr. in het kaartsp.: Kaarten afheffen uit het middelste deel van het spel.
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
delen (Q001p Zonhoven),
Wië mòt dee.ële? Wie moet ronddelen?
dee.ële (Q001p Zonhoven),
geven:
geven (Q001p Zonhoven),
gië.ve (Q001p Zonhoven),
ronddelen:
We zullen nog eens ronddelen en dan scheiden we uit.
rondèələ (Q001p Zonhoven)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] || Delen: *3. De kaarten geven. || Geven: 3. (Kaartsp.) De kaarten ronddelen. || Ronddelen: *(Kaartsp.) Iedereen laten delen.
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
ondereenschieten:
de kaote goet oneriejesXiejetn (Q001p Zonhoven),
onderschieten:
de kaorte goet onersXiejetn (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. schudden, (2).
ónnerschīē.ëte (Q001p Zonhoven),
ondersteken:
ondersteken (Q001p Zonhoven),
Kaarten ondersteken.
onərstè.əkə (Q001p Zonhoven),
Kil. Ondersteken de caerten j. onderschieten, Lb. Id. ondersteken.
ónnerstië.ke (Q001p Zonhoven),
schieten:
De kao.rt schie.ëte: De kaarten schudden. Z. ook o. schudden, (2).
schīē.ëte (Q001p Zonhoven),
schoffelen:
Z. ook o. schudden, (2).
schuffele (Q001p Zonhoven),
schudden:
schudden (Q001p Zonhoven),
Schöt (d)ij kao.rt ns: Schud die kaarten even.
schöd`de (Q001p Zonhoven)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || II. Ondersteken. || Onderschieten: *2. (Kaartsp.) Kaarten schudden. || Ondersteken: **2. (Kaartsp.) Kaarten schuddeen, wassen. || Schieten: *4. Speelkaarten schudden. || Schoffelen2: Speelkaarten schudden. || Schudden, 2. Schoffelen (van de kaarten). || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
brodden:
Vgl. Zonhoven Wb., pag. 64: **brodden, brödde, oneerlijk, vals handelen, inz. bij het spel. VD broddelen knoeien, slecht, slordig werken; WNT brodden knoeien, bederven; Kil. brodden inepte operari; R. bruiden.
bruiden (Q001p Zonhoven),
steken:
steken (Q001p Zonhoven),
stië.ke (Q001p Zonhoven),
Sub steken.
de kaarten steken (Q001p Zonhoven)
|
**[De kaarten steken]. || De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] || Steken: **3. (Kaartsp.) a. De kaarten zó in de stok verdelen, dat men zelf de goede kaarten krijgt.
III-3-2
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitgraven:
dǝ kalǝr ǭ(ǝ)t˲grāvǝ (Q001p Zonhoven)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|