id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20388 | getuige zijn | getuige zijn: getuige zie.n (Zutendaal) | getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)] III-2-2 |
21321 | getuigen | tuigen: te[i}jgə (Zutendaal), teige (Zutendaal) | getuigen [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
19092 | gevaarlijk | gevaarlijk: mət vīĕr spīĕlə es gəvaorlək (Zutendaal), ’t es gevoarlijk (Zutendaal) | Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4 |
19093 | gevaarlijke kerel | gevaarlijk: das ənnə gəvaorləkə gas(t) (Zutendaal), ne gevoarlike kèrel (Zutendaal) | Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)] III-1-4 |
21322 | gevangenis | kot: Van Dale: kot, 4. gevangenis. kot (Zutendaal), prison (<fr.): pərzuŋ (Zutendaal), Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis. perzon (Zutendaal) | gevangenis [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
19743 | gevel | gevel: gēͅvəl (Zutendaal) | een schoone gevel [ZND 35 (1941)] III-2-1 |
17790 | gevoelig (zijn) | gevoelig: chəvēlech (Zutendaal), nog voelen: ig veel t nog (Zutendaal) | mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
17740 | gevoelloos (zijn) | doof: daeuf (Zutendaal) | in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
19381 | gewelf | zolder: zǫlǝr (Zutendaal) | Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] II-9 |
33265 | gewone spurrie | spurrie: spęrx (Zutendaal) | Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5 |