| 20388 |
getuige zijn |
getuige zijn:
getuige zie.n (Q005p Zutendaal)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 21321 |
getuigen |
tuigen:
te[i}jgə (Q005p Zutendaal),
teige (Q005p Zutendaal)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
mət vīĕr spīĕlə es gəvaorlək (Q005p Zutendaal),
’t es gevoarlijk (Q005p Zutendaal)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
das ənnə gəvaorləkə gas(t) (Q005p Zutendaal),
ne gevoarlike kèrel (Q005p Zutendaal)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 21322 |
gevangenis |
kot:
Van Dale: kot, 4. gevangenis.
kot (Q005p Zutendaal),
prison (<fr.):
pərzuŋ (Q005p Zutendaal),
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
perzon (Q005p Zutendaal)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (Q005p Zutendaal)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
| 17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
chəvēlech (Q005p Zutendaal),
nog voelen:
ig veel t nog (Q005p Zutendaal)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
| 17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
daeuf (Q005p Zutendaal)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
| 19381 |
gewelf |
zolder:
zǫlǝr (Q005p Zutendaal)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
| 33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęrx (Q005p Zutendaal)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|