e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurten <omschr.> met praten en roken: vgl. WBD: praten en roken, Loon op Zand en Deurne.  met praôte en rouke (Hoensbroek), aan de kal houden: on de kal hawe (Veldwezelt), al sijs gaan?: moeilijk leesbaar  al sies gaōn (Landen), avondkorten: aovendjkorte (Montfort), oavend korte (Kesseleik), babbelen: babbele (Sint-Truiden), bubələ (Vaals), baren: [sic: gaon kletse. bare]  bare (Hunsel), baren binden: baare binde (Lanaken), bare bēnge (Valkenburg), bāāre binje (Grevenbicht/Papenhoven), oet goa bare bing (Simpelveld), baar = Keulsche pot Brunssums fabrikaat  vier gont baarebinje (Brunssum), Oe ês mam? Ao, dy ês ziëker -.  baorebeende (Gronsveld), Rh. Wtb. vermeldt baore benge met dezelfde bet. en geeft de volgende verklaring. Een gebarsten baar [grote schotel van aardewerk] werd vroeger gelijmd en samengebonden door aan weerskanten van de barst een gaatje te boren en beide helften met een draad samen te binden. Eén persoon hield de baar vast en een ander trok de draad door de gaatjes. Dit gaf gelegenheid om gezellig te kletsen.  barebi:nje (Roermond), van vrouwen  barebinge (Schaesberg), bazelen: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele (Itteren), bāāzələ (Guttecoven), bij de geburen gaan klappen: we haaijt h t gebreujk n d n waaijnter beej de geboere te goen zetten klappe (Mettekoven), bijeen zitten: bijjein zitte (Weert), gĕt beijein zitten (Maastricht), bruiten: brui-tə (Maastricht), buurpraatje houden: e buurprötsje hauwe (Limmel), buurpraatje maken: we goan en buurprötje maken (Meerlo), buurten: (wê goan) buurte (Neeritter), boerte (Bilzen), burte (Well, ... ), burten (Lommel), buuerte (Panningen), buurte (Afferden, ... ), buurten (Haler, ... ), buurtə (Maastricht, ... ), buŭrten (Overpelt), bŭrten (Lommel), bŭŭrte (Meerlo, ... ), bŭŭrtə (Meijel), by(3)rtən (Neerpelt), by(3)̄rtən (Lozen), byrtən (Hamont, ... ), goin buurte (Beringen), veur goon oetbuurte (Reuver), wai gaon buurte (Nederweert), we goan buurte (Meerlo), wee gaan buurte (Blerick), weej goa buurte (Meterik), wej goan burten (Oirlo), wĕĕj goa bbuurte (Horst), wĕĕj goan buurte (Merselo), wê goan buurte (Heel), buurten  boͅrtən (Sint-Huibrechts-Lille), Fr. but : gedronken  burte (Wellerlooi), uu heel kort  bŭŭrte (Gennep), collationeren (<fr.): vgl. Venlo Wb. (pag. 165): klasjenere, n gesprek voeren.  klasjeneere (Sevenum), klasjenere (Venlo), klàsjenere (Sevenum), klásjəneerə (Venlo), Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) &lt;&lt; fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.  klasjeneere (Tegelen), klasjenere (Venlo), de avond korten: de aovende korte (Voerendaal), de aovendje kôrte (Herten (bij Roermond)), d⁄n oavend korte (Nieuwstadt), d⁄r ovvend kotte (Gulpen), de avond ombrengen: aovend ömbringen (Veldwezelt), de avond verdoen: der aovend verdaoë (Gulpen), de ganse avond muilen en pijpen: (geen vaste uitdrukking).  dər ga.nsə ‧oͅavənt m‧ulə ɛn pī.pə (Eys), drukken: de betekenis van het buurten gaan lijk vroeger is hier niet te vinden  drukken gaan (Ulbeek), een baar binden: bôr binne (Veldwezelt), en baar beinde (Eupen), geen speciaal woord. wel als er twee staan te praten zeggen sommigen dit.  ən bāor āon t binden zijn (Kanne), ergens gaan zitten: eres zitten goon (Genoelselderen), gaan zitten ergens (Kerkom), eropuit gaan: t er op owt gon (Bilzen), gemtliche (du.) avond (zn.): jemuetlieje ovend (Vaals), gezellige avond (zn.): gezellige aovende (Eys), haastavond? (zn.): [sic?, of kaartavond?, rk]  haastaovendj (Nunhem), heilhuizen: heilhoeze (Munstergeleen), hoetelen: s avonds bij schemerdonker voor den haard praten  uətələ (Montzen), in de geburen gaan klappen: in de geboeren was goan klappen (Ulbeek), in de geburen gaan zitten: in de geboere goin zitte (Beverst), kaartavond (zn.): kaart oávend (Born), kallen: (wi-j gan kalle (Maasbree), een aaner huis zitta kalla (Koninksem), get kalle (Hunsel), gwĕn kalle (Riemst), kalle (Grubbenvorst, ... ), kallen (Heythuysen), n⁄s kalle (Echt/Gebroek), wat kalle (Veldwezelt), echter vaag  ə bitšən kalən goͅin (Diepenbeek), ps. het eerste deel v.h. woord kan ik niet goed lezen!  witkalle ? (Weert), kazelen: kazələ (Hasselt), koazələ (Lanaken), klenderen: klaindərə (Eupen), klandere (Epen, ... ), klandərə (Welkenraedt), kleindere (Eupen), klendere (Mheer), klengere (Belfeld), klenjere (Asenray/Maalbroek, ... ), klàndərə (Epen), kläi.ndərə (Eupen), klènjərə (Reuver), klènjərən (Urmond), Vruger kwamen de naoberluuj op fein zomeraovende beej dn ein of angere vur de deur op de sjtoep zitte, en dèn woort tr euver van alles en nag get geklengerd.  klengere (Tegelen), kletsavonden: Soms wordt het zo genoemd.  kletsaovende (Tienray), kletsen: kletse (Maastricht), klétsə (Venlo), kortavonden: kortôvende (Schimmert), kuieren: køijərə (Rekem), lameren: de betekenis van het buurten gaan lijk vroeger is hier niet te vinden  lameeren (Ulbeek), met een gebuur gaan: mit ənə gəbūr goͅin ... (Tongeren), naburen: naobere (Horn), noabere (Baarlo, ... ), (bij de buren).  naobere (Nunhem), netelen: tussen dag en donker kaiten  nêtele (Montzen), nuchteren: nuchtere (Heppen), omgaan: ich goïn éns wat eum (Riksingen), ondereen zijn: onderein zien (Maastricht), op de koffie komen: ôp de koffie komme (Oirlo), overgaan: hiə gɛt øivər (Guigoven), plenken: (in de betekenis van buurten).  plenken (Stein), WNT: plenken, 3. ... in de gebuurte den avond al koutende doorbrengen.  oet plenke goan (Heek), plenke (Doenrade, ... ), plenken (Geleen, ... ), plenkə (Oirsbeek), pleŋken (Geleen), plĕnke (Berg-en-Terblijt), plènken (Urmond), veer gaon plenke (Mheer), praatavond (zn.): proat oavent (Venray), praatje maken: ei prötje make (Genooi/Ohé, ... ), praten: ōēt goan proate (Sevenum), sluit in: buurt  proate (Blitterswijck), praten, het ~ (zn.): ət prōͅtə (Genoelselderen), quatschen (du.): kwatsje (Kerkrade), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  resenèjre (Jeuk), resonnière gaën (Sint-Lambrechts-Herk), rezemeuren goan (Vliermaalroot), rezeniĕrn gaŏn (Bilzen), rezeͅnīreͅ chōͅn (Mettekoven), sijzen?: size (Zichen-Zussen-Bolder), slaappraatje (zn.): è slaoppreutche (Lanaken), spinnen: spinnen (Lommel), teilen binden: Van Dale: I. teil, 1. (gew.) kom, diepe schotel voor versch. huishoudelijke doeleinden, ook als eetschaal.  tijle bennen (Neerrepen), uchteren: chtərə (Molenbeersel), echtərə (Neerglabbeek), echtərən (Opglabbeek), eegtere (Zutendaal), eehtēre (Schulen), euchtere (Linkhout), eugtere goan (Paal), extərə (Bree), get uchteren goun (Bocholt), goan uchtərə (Ophoven), ichtere (As, ... ), ichteren (Gelieren/Bret, ... ), ichtəren (Meeuwen), ichtərə (Opglabbeek, ... ), ochtere (Doenrade, ... ), ochtere(n) (Schinveld), ochtre (Buchten), oechtərə (Beringen), oet uchtere gaon (Mechelen-aan-de-Maas), uchtere (Eisden, ... ), uchtere goan (Mal), uchteren (Beverlo, ... ), uchteren gaan (Beverlo), uchterren (Eksel), uchtərə (Herk-de-Stad, ... ), veer goan uchtere (Sittard), ychtöreͅn (Oostham), ychtərə (Maaseik), ychtərən (Neerpelt), yxtərə (Beverlo), øchtərə (Lummen, ... ), øxteͅrən (Houthalen), øxtrə (Lanklaar), øxtərə (Beringen, ... ), øͅtərə (Paal), øͅxtərən (Lozen), əchtərə guen (Zonhoven), əxtərən (Eksel), men heeft voor kwaad spreken en kletsen over anderen nog een speciaal woord: baore binne  ichtere (Genk), Opm. de oe (van oechtere) is kort.  weer goan oechtere (Einighausen), ps. alleen het tekentje wat ik niet kan maken omgespeld volgens Frings.  ɛ}chtere (Guttecoven), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  ŏachtere (Guttecoven), u: zoals in nut  uchtere (Elen), uitgaan: uitgaan (Kerkom), uitzitten: oet zitte (Dieteren), wauwelavonden: wauwelàvenden (Stein), wauwelen: wauwele (Melick, ... ), wijven: ø taas weve zitte (Sint-Truiden), zagen: zaoge goïn (Vreren), zeveren: zeivere (Stein), zevere (Merkelbeek), zwammen: schwame (Itteren) buurten [ZND m] || buurten (wij gaan -) [SGV (1914)] || buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] || buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)] || de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)] || gezellig babbelen || gezellig en breedvoerig praten en redeneren || heimelijk kopjes koffie bij elkaar drinken [tontelen, konkelen] [N 87 (1981)] || Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] || langdurig blijven kletsen || Langdurig buurpraatjes houden. || n gesprek voeren III-3-1