e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angelusklok angelus: n anglus luidt (Beringen) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
anjelier anjelier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  anjelier (Beringen, ... ), flier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  flier (Beringen), giroffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  sjiroffel (Beringen), pluimpje: pluimkes (Beringen), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pluimke (Beringen) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) anjelier: -  anjelier (Beringen), geroffel: -  sjiroffel (Beringen) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Beringen) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
appel, algemeen appel: appel (Beringen, ... ), appəl (Beringen, ... ), apəl (Beringen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appelbol kattenkop: katəkoͅp (Beringen), knol: Syst. Frings  knoͅl (Beringen), krollebol: krollebol (Beringen), kroͅlleboͅl (Beringen), krollemol: krollemol (Beringen) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
appelmoes appelspijs: appelspijs (Beringen), appəlspɛis (Beringen), apəlspēͅs (Beringen), Syst. Frings  apəlspēͅi̯s (Beringen), apəlspɛ̄s (Beringen) appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart appelvlaai: Syst. Frings  apəlvlāi̯ə (Beringen) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appelvlaaitje: Syst. Frings  apəlvlāi̯kə (Beringen), spijskoek: spijskoͅk (Beringen) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
aren lezen aren rapen: ǭǝrǝ rā.pǝ (Beringen), koren rapen: kō.rǝ rā.pǝ (Beringen), oogsten: ūxstǝ (Beringen), opperen: ǫpǝrǝ (Beringen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4