e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q094p plaats=Hees

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijfentwintig centiem kwartje: kwaatsjə (Hees), kwârtsjĕ (Hees) Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] III-3-1
vinden vinden: veͅjnə (Hees) vinden [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Hees), viŋər (Hees) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || een vinger [znd A1 (1940sq)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: B.v. dikke verbranne.  fikke (Hees), tien geboden: teen [gəbwø͂ͅjə} (Hees) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botsvink: boetsveenk (Hees) vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
vishengel visroede: vêsré-i (Hees) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] III-3-2
vlaams vlaams: vlaomsch (Hees) vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleeskoe vleeskoe: vlɛi̯skō (Hees) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vlegelband band: bā.nt (Hees), riem: rīm (Hees), staartel: sta.tǝl (Hees) Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Hees) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4