e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zolder zolder: zøldər (Bingelrade) zolder [SGV (1914)] III-2-1
zomen zomen: zø̜jmǝ (Bingelrade) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zonde zonde: zunj (Bingelrade) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zunj (Bingelrade) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zoom zoom: zǫwm (Bingelrade) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoon jong: jong (Bingelrade), joͅŋ (Bingelrade) zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zout zout: zauwt (Bingelrade) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuinig zuinig: zunig (Bingelrade) zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zuster zuster: zøstər (Bingelrade) zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zuurdeeg maken desemen: dęjsǝmǝ (Bingelrade) Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.] II-1