33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wǫtǝlǝ (Q175p Riemst)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
/
wip (Q175p Riemst)
|
wip [SND (2006)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wisǝlǝ (Q175p Riemst)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
18290 |
wit halsboordje |
bandje:
één bénsche (Q175p Riemst),
col (fr.):
kol (Q175p Riemst)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q175p Riemst)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
wit moes:
wIt mus (Q175p Riemst),
wit mūs (Q175p Riemst)
|
[Goossens 1b (1960)]witte kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstatje (Q175p Riemst),
kwikstetsje (Q175p Riemst)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q175p Riemst)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
won (Q175p Riemst)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
vjø̜š mǭkǝ (Q175p Riemst)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|