29788 |
afplakken |
plekken:
plę ̞kǝ (L210p Venray)
|
Het laatste blad van een volgezette kamer dichtplakken met een groot stuk papier in verband met de regeling van de luchtstroom. Volgens de invuller uit Q 83 werd het papier door de luchtstroming, de trek (d\n tręk), tegen de reten van de inzet getrokken. [N 98, 147; monogr.]
II-8
|
23734 |
afraffelen |
afratelen:
afratelen (L210p Venray)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33733 |
afrastering van wei |
gelint:
gǝlīnt (L210p Venray)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
-
afrikaantje (L210p Venray, ...
L210p Venray),
stinkertje:
-
stinkerke (L210p Venray),
Tagetes
stinkerke (L210p Venray),
tagetes
stinkerke (L210p Venray)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afritsen:
afritse (L210p Venray)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31864 |
afschuinen |
afschuinen:
áfsxynǝ (L210p Venray)
|
De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld een plank, schuin afschaven. [N 53, 125a; monogr.]
II-12
|
33485 |
afslaan, van noten |
afslaan:
Veldeke 1979, nr. 1
áfslaon (L210p Venray)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
28443 |
afstandblikje |
afstandsblikje:
afstants˱blekskǝ (L210p Venray)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
19495 |
afstoffen |
afdoen:
Wilde die toffel áfdo‰n: wil je de tafel schoonmaken
áfdoēn (L210p Venray)
|
ontdoen van stof of ongerechtigheden
III-2-1
|
29676 |
afstrijkmes |
mes:
mę ̞s (L210p Venray)
|
Lang, plat stuk ijzer met handvatten, waarmee de overtollige klei werd afgestreken. Het afstrijkmes werd vooral toegepast bij meerbaksvormen. [monogr.]
II-8
|