25058 |
bundel, bussel |
pak:
pak (Q029p Bingelrade)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
bonder (Q029p Bingelrade)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfer (Q029p Bingelrade)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
pak:
pak (Q029p Bingelrade)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noaber (Q029p Bingelrade)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
21307 |
cavalier |
cavalier (fr.):
Cavelier (Q029p Bingelrade)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
18824 |
chagrijn |
lommelenkramer:
lommele kremer (Q029p Bingelrade)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
soekrei (Q029p Bingelrade)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (Q029p Bingelrade),
ring:
rink (Q029p Bingelrade)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmōt (Q029p Bingelrade)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|