e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeden, op eieren zitten broeden: brø̜i̯ǝ (Bingelrade) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broeder broeder: brour (Bingelrade) broeder [SGV (1914)] III-3-3
broederschap broederschap: broderschap (Bingelrade) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broeibak broeibak: bruibak (Bingelrade) [SGV (1914)] I-7
broek: algemeen broek: brouk (Bingelrade) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
broekland, moeras zomp: zomp (Bingelrade) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broer broeder: brouwer (Bingelrade), broͅu̯ər (Bingelrade), broer: brour? (Bingelrade) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
bron ader: ǭr (Bingelrade) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig, van merries rossig: rø̜sex (Bingelrade) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broor (Bingelrade) brood [DC 03 (1934)] III-2-3