20294 |
vriend |
vriend:
vrint (L214a Geysteren)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren),
wīēsvrouw (L214a Geysteren)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vruchmɛs (L214a Geysteren)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L214a Geysteren),
vruu (L214a Geysteren)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L214a Geysteren),
vrouwmens:
vrommes (L214a Geysteren),
wijf:
wīēf (L214a Geysteren)
|
vrouw || vrouw, vrouwmens || vrouw, wijf
III-2-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalkalf:
mǭl[kalf] (L214a Geysteren)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennenkuiken:
hɛnǝkykǝ (L214a Geysteren)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gɛrm (L214a Geysteren)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
ōi̯ (L214a Geysteren)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (L214a Geysteren)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|