e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolderik muisoren: muisoren / De jonge planten gingen wij in onze jeugd uit t koren halen voor de konijnen  moosoren (Vlijtingen) Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)] III-4-3
bolster van een noot schaal: ± WLD  sjâôl (Vlijtingen) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bonenkruid bonenkruid: ± WLD  bonekrood (Vlijtingen, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bont en blauw slaan zwart en blauw houwen: zwad ən blaw gəhòwə (Vlijtingen), zwart en blauw slaan: zwad ən blaw gəslaogə (Vlijtingen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: bu:ch (Vlijtingen), ene bohch (Vlijtingen) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: bo:m (Vlijtingen) boom [RND] III-4-3
boomvruchten stelen pikken: pikke (Vlijtingen) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen mallejan: malǝjan (Vlijtingen) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen boon: bōn (Vlijtingen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos giftig: (= zeer kwaad).  giftig (Vlijtingen) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4