24705 |
bolderik |
muisoren:
muisoren / De jonge planten gingen wij in onze jeugd uit t koren halen voor de konijnen
moosoren (Q171p Vlijtingen)
|
Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21009 |
bolster van een noot |
schaal:
± WLD
sjâôl (Q171p Vlijtingen)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
± WLD
bonekrood (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
zwad ən blaw gəhòwə (Q171p Vlijtingen),
zwart en blauw slaan:
zwad ən blaw gəslaogə (Q171p Vlijtingen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
bu:ch (Q171p Vlijtingen),
ene bohch (Q171p Vlijtingen)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bo:m (Q171p Vlijtingen)
|
boom [RND]
III-4-3
|
22339 |
boomvruchten stelen |
pikken:
pikke (Q171p Vlijtingen)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (Q171p Vlijtingen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bōn (Q171p Vlijtingen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
giftig:
(= zeer kwaad).
giftig (Q171p Vlijtingen)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|