e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: bryər (Vlijtingen) Broeder. [ZND 11 (1925)] III-3-3
broedhen broedhen: brui̯hen (Vlijtingen) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedhokje nest: nes (Vlijtingen) Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)] III-3-2
broedschotel teil: teel (Vlijtingen) Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)] III-3-2
broek broek: bru(i̯)k (Vlijtingen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  brûûr (Vlijtingen) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2
bromtol dop: doͅp (Vlijtingen, ... ), kokkerel: kokkerel (Vlijtingen, ... ) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] III-3-2
bron sprong: sproonk (Vlijtingen) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] III-4-4
bronstig breustig: brē.stǝx (Vlijtingen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries heet: hēǝ.t (Vlijtingen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9