e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel wilde kelver: wølǝ kęlǝvǝr (Vlijtingen) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dom stom: stom (Vlijtingen) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domme man domoor: domoor (Vlijtingen) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen soppen: B.v. stukjes brood in vet soppen.  soppe (Vlijtingen) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] III-1-2
dood (bn.) dood: dóót (Vlijtingen) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodskist doodskist: doodskis (Vlijtingen), zerk: zerk (Vlijtingen) Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-3-3
dooier dooier: du̯oi̯ǝr (Vlijtingen), du̯u.i̯ǝr (Vlijtingen), du̯ø.i̯ǝr (Vlijtingen) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopmantel: di:pma.ntəl (Vlijtingen) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: do:pfont (Vlijtingen) doopvont [RND] III-3-3
doorn, stekel doorn (mv.): djen (Vlijtingen) doornen [RND] III-4-3