33848 |
draven |
draven:
drǭvǝ (Q171p Vlijtingen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
krijten:
(= wenen).
kreetə (Q171p Vlijtingen)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
krib:
krep (Q171p Vlijtingen)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
20499 |
drinken |
lessen:
( e = gelijk in plat)
lessə (Q171p Vlijtingen)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glōͅ.s (Q171p Vlijtingen),
pint:
pē.nt (Q171p Vlijtingen)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
20564 |
droesem |
zinksel:
zeengsel (Q171p Vlijtingen)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaotlap (Q171p Vlijtingen),
zuiplap:
zooplap (Q171p Vlijtingen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22043 |
droog snot |
snot:
snot (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drééch (Q171p Vlijtingen)
|
droog [RND]
III-4-4
|