33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L297p Belfeld)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
M.i. mv., vgl. L 298 (RK)
ougsbroake (L297p Belfeld)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winse (L297p Belfeld)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werək (L297p Belfeld)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
28401 |
werkbij |
werk[bij]:
węrk[bij] (L297p Belfeld)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
18597 |
werkdaagse jas |
`s werkdaagse jas:
sjwerdese jas (L297p Belfeld)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
sjwerdese jas (L297p Belfeld),
swerdisse kléjer (L297p Belfeld)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (L297p Belfeld)
|
werken [RND]
III-3-1
|
29932 |
werkjasje |
jasje:
jɛskǝ (L297p Belfeld)
|
De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
windsbroes:
wink broes (L297p Belfeld)
|
wervelwind [SGV (1914)]
III-4-4
|