18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhǭǝk (L297p Belfeld),
winkelhoak (L297p Belfeld)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-9, III-1-3
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winkter-kléjer (L297p Belfeld)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoning:
winterköning (L297p Belfeld),
winterkoninkje:
wintjerköningske (L297p Belfeld)
|
winterkoning
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L297p Belfeld)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (L297p Belfeld)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19306 |
wispelturig |
alles gauw moede:
alles gouw muug (L297p Belfeld)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekie’s (L297p Belfeld)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
keviep:
keviep (L297p Belfeld)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wek (L297p Belfeld),
G van garçon!
weg (L297p Belfeld)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gonsdig (L297p Belfeld),
woensdag:
woensdig (L297p Belfeld)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|