| 33660 |
beemd |
beemd:
bampt (L368p Neeroeteren),
bamt (L368p Neeroeteren)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 17771 |
been |
been:
bein (L368p Neeroeteren),
bejn (L368p Neeroeteren),
bēīn (L368p Neeroeteren)
|
been [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-1-1
|
| 17561 |
been, beenderen |
doodsbeen:
doodsbein (L368p Neeroeteren),
knook:
knuwk (L368p Neeroeteren),
schenk:
schenken (L368p Neeroeteren)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 20193 |
beenderen op het kerkhof |
schenken:
znd 21, 009c
schenken (L368p Neeroeteren)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
| 33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L368p Neeroeteren),
doorslaan:
dūrslōn (L368p Neeroeteren)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
| 20487 |
beet, hap |
beet:
bē.t (L368p Neeroeteren),
bof:
b‧af (L368p Neeroeteren),
hap:
hap (L368p Neeroeteren),
h‧ap (L368p Neeroeteren)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
èè bitsje (L368p Neeroeteren),
get:
get (L368p Neeroeteren),
hoop:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
einen huip (L368p Neeroeteren),
ietje:
(soms, vertederend).
etekes (L368p Neeroeteren),
iets:
eet(s) (L368p Neeroeteren),
ietsje:
Syn.: eet of wat.
eetskes (L368p Neeroeteren),
klatsje:
(is verkleinwoord van klats of klatz).
kletske (L368p Neeroeteren),
klitsklatsje:
(bijv. van drank).
klitskletske(s) (L368p Neeroeteren),
klocht:
(deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
klocht (L368p Neeroeteren),
kudde:
bijv. köd stuiw. (deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
köd (L368p Neeroeteren),
snifje:
èè snifke (L368p Neeroeteren),
tikje:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
èè tikske (L368p Neeroeteren),
trobbel:
(tribbelke).
tròbbel (L368p Neeroeteren),
troep:
tròp (L368p Neeroeteren),
wat, een -:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
wat (L368p Neeroeteren)
|
beetje, een weinig || geringe hoeveelheid
III-4-4
|
| 18536 |
bef |
bef:
béf (L368p Neeroeteren),
zeverlapje:
zeͅivərleͅpkə, -s (L368p Neeroeteren)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)] || een bef [N 59 (1973)]
III-1-3
|
| 18997 |
begerig |
begerig:
bĕgêrig (L368p Neeroeteren)
|
begerig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 32716 |
beginvoor, -voren |
aanslag:
ānslāx (L368p Neeroeteren)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|