e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bil bats: bats (Neeroeteren, ... ), bil: bel (Neeroeteren), bil (Neeroeteren, ... ) bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
binnenbeer binnenbeer: bęnǝbīǝr (Neeroeteren) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenplaats achteruit: De keiner spèèldzjen oppen drees en oppen achterût  achterût (Neeroeteren), cour (fr.): koer (Neeroeteren), kuur (Neeroeteren), erf: eͅ.rəf (Neeroeteren), geleg: gəlēͅ.x (Neeroeteren) binnenplaats || de binnenkoer || Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalotje (<fr.): kəloͅt`ə (Neeroeteren) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnenvoering stijfdoek: stifdōk (Neeroeteren), stīfdōk (Neeroeteren) Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133] II-7
binnenvoering innaaien aannaaien: ānnęjǝ (Neeroeteren) Het innaaien van de binnenvoering. [N 59, 118] II-7
binnenzak binnenmaal: bínnemaal (Neeroeteren), bənəma.l, -ə, -meͅlkə (Neeroeteren) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] || een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)] III-1-3
bit gebit: gǝbē.t (Neeroeteren) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bits bars: hè is nog al bars (Neeroeteren, ... ), bitsig: hè is nogal bitsig (Neeroeteren, ... ), frank: hè is nog al frank (Neeroeteren, ... ), kort: `(gauw geraakt)`  hij is nog al kort (Neeroeteren, ... ), wars: hè is nogal wèrs (Neeroeteren, ... ) Hoe zegt ge &lt;&lt; hij is nogal bits, scherp, prikachtig&gt;&gt; in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1
bivakmuts bivakmuts: bivakmets (Neeroeteren), bivapmets (Neeroeteren) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3