e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wolfsdak wolfsdak: wǫlfs˱dak (Neerharen) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfseinde wolfseinde: wolfs˱ɛjnt (Neerharen  [(meervoud: wolfs˱ɛjndǝr)]  ), wolfskant: wǫlǝfskānt (Neerharen) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit stang: staŋ (Neerharen  [(met beugel)]  ) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wollen muts (kinderen) kap: kap [kap} (Neerharen) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
worst maken worst(en) maken: wǫrs mākǝ (Neerharen) De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.] II-1
worstvlees en -vet kleinmaken malen: mālǝ (Neerharen) Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.] II-1
wortel wortel: wǫ ̝rtǝl (Neerharen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wortel (Neerharen) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] III-4-3
wortels rooien trekken: trękǝ (Neerharen) Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c] I-8
worteltje moostemwortelen: mōsəmwoͅrtələ (Neerharen), worteltjes: wörtelkes (Neerharen) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)] I-7