e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaivoren, diep ploegen akkeren: akǝrǝ (Neerharen) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zacht winterweer open (weer): aope weer  opə weͅr (Neerharen) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachtharige bezem keerborstel: keͅrbørstəl (Neerharen) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadeldak zadeldak: zaldak (Neerharen  [(meervoud: zaldakǝr)]  ) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zak in de onderrok smokkelmaal: smokkelmaal (Neerharen) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak op een schort maal: maal (Neerharen) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek maalplag: mālplak (Neerharen) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld pree (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  prē (Neerharen), zondagscenten: zóóndəséntə (Neerharen), ps. omgespeld volgens Frings.  zōndəseͅntə (Neerharen) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zand strooien strooien: strui-en (Neerharen) Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1
zand, zandgrond zandgrond: zantxrōnt (Neerharen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8