22374 |
wippen |
wippen:
wippe (P120p Alken)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32899 |
wis gras om te zavelen |
smeerlap:
smēi̯ǝ.rlap (P120p Alken)
|
Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.]
I-3
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (P120p Alken)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stē̜ǝr (P120p Alken)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (P120p Alken)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
witte kabuiskool:
witte kaboueskool (P120p Alken),
witte kool:
wetə køͅyl (P120p Alken),
witte keul (P120p Alken)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (P120p Alken, ...
P120p Alken),
akərmɛnəkə (P120p Alken)
|
kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
woelen (P120p Alken)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18132 |
wonde |
wonde:
dee won zal etteren (P120p Alken),
wôn (P120p Alken)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || wonde [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
21267 |
woord |
woord:
wuuot (P120p Alken)
|
woord [RND]
III-3-1
|