29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (P188p Hoepertingen),
bęi̯ŋǝr (P188p Hoepertingen)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbei̯ǝr (P188p Hoepertingen),
bęnǝbęi̯ǝr (P188p Hoepertingen)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
øj(ə)vərəs (P188p Hoepertingen),
binnenstebuiten:
bènneste boate (P188p Hoepertingen)
|
Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] || krang (t binnenste buiten, averechts) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnenmaal:
benəmoəl (P188p Hoepertingen)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
cinema (P188p Hoepertingen)
|
het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbęi̯ǝ.t (P188p Hoepertingen)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
knuppelringen:
knøpǝlreŋ (P188p Hoepertingen)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
19352 |
bits |
krekelig:
WNT sub krekelen: afl. krekelig, korzel, kregel.
hieje is nogal kriekelig (P188p Hoepertingen),
krikkelig:
WNT sub krekelen: afl. krekelig, korzel, kregel.
hieje is nogal kriekelig (P188p Hoepertingen),
snibbig:
heeje is noal sneppig (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
33937 |
bitstang |
gebit:
gǝbęi̯ǝ.t (P188p Hoepertingen)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18113 |
blaar |
blaar:
bluər (P188p Hoepertingen)
|
blaar [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|